Kleine zelfstandigen werden ondernemers, vanaf 19e eeuw. 

Alternatieve werkgelegenheid werd gevonden in de industrie, bouwnijverheid en kaashandel. Wegens het moeizame en riskante karakter van hun landbouw en vooral visserij activiteiten waren Huizers erop uit steeds ook ander werk te vinden. Vooral bij het venten van hun knollen en hun vis (waarbij ze gebruik maakten van hun honden- of hit-karren) kwamen ze overal en leerden van elders goedkope en eenvoudige wijzen van arbeid en geld verdienen. Wanneer er gebrek was aan vis, bedienden de venters hun klanten van de een op de andere dag van kaas. Kaas maken deden ze niet, kaas verhandelen en exporteren des te beter.

Veel werkloos geworden vissers gingen ambachten uitoefenen waarvoor je nauwelijks hoefde te investeren. Om timmerman te worden had je slechts een zaag, schaaf, beitels en een bakfiets nodig; voor schilder: kwasten, schrapers en een ladder; en als metselaar had je genoeg aan een troffel, voegspijkers, schietlood en een emmer. De overstap naar de bouw was van hieruit niet erg groot. Huizers werden bouwers en handelaren en bleven daarbij ondernemend zoals ze altijd zijn geweest.

Een zichtbare uitdrukking van de ondernemingszin is het industriegebied ’t Plaveen rond de Oude Haven. Het merendeel van de bedrijven en industrieën werd gevestigd op dit vlakke terrein ter weerszijden van en achter de haven, dat zijn huidige vorm pas na 1970 heeft gekregen.

Geef een reactie